Dat een plantaardig voedselpatroon de groeiende wereldbevolking, onze gezondheid en de Aarde zelf kan redden, wordt steeds duidelijker. Maar bij hoe we dan precies onze eetgewoontes moeten veranderen, staan veel vraagtekens. Zelfs massaal aan geboortebeperking doen zou makkelijker zijn dan verwachten dat Jan de buurman zijn frikadel laat staan. Maar volgens mij is niets minder waar. Als er iets is waar wij mensen goed in zijn, dan is het wat we ‘normaal’ noemen oprekken. Al helemaal als het om voeding gaat. Eten is niet alleen de optelsom van ingrediënten; het is een mix van mores, angst en vooruitgang.

Toen ik tien jaar geleden bevriend raakte met een veganist vervulde haar aangekondigde bezoek me met onrust. Ik wierp twijfelachtige blikken in mijn koel- en voorraadkast en struinde het internet af naar veganistische recepten. Terwijl ik jaren mijn handen zelfgenoegzaam in vegetarisch onschuld had gewassen, doopte de komst van een veganist de inhoud van mijn voorraadkast weer in bloed. Gelatine, een stof afkomstig van geslachte dieren, bleek in alles te zitten van de borrelnootjes die ik nietsvermoedend klaarzette tot het kauwgompje dat ik ineens nerveus begon te kauwen. Vis in vruchtsap, melkpoeder in brood, chips, toastjes, bakmixen, bladerdeeg, bouillons, soepen, sauzen: niets bleek meer onschuldig op de vegan-lat. Ik vond het maar ingewikkeld.

Inmiddels is die onrust verdwenen wanneer ze langskomt. Sterker nog, de inhoud van diezelfde koel- en voorraadkast is zélf nagenoeg veganistisch geworden. En niet door één drastische beslissing. Via een haast onmerkbaar proces ben ik – fervent vleeseter in mijn jonge jaren -gewend geraakt aan plantaardig eten. Sterker nog; ik ben het normaal gaan vinden.

(in ‘Man. Eat. Plant.’ maakt diezelfde vriendin, Lisette Kreischer, korte metten met het idee dat plantaardig eten niet lekker kan zijn of niet mannelijk is)

Ik schijn niet de enige te zijn. Het aantal mensen dat meer plantaardig eet groeit wereldwijd. De vleesindustrie groeit trouwens eveneens, met een wereldwijde verdriedubbeling in de afgelopen veertig jaar.

Het is een kenmerkend verschijnsel voor deze tijd: vrijwel alle trends nemen toe, in een ogenschijnlijk paradoxale wirwar. Zo leven we langer én zijn we vaker ziek. We ontkerken én fundamentaliseren. We werken harder én hebben meer vrije tijd. We zijn welvarender én depressiever dan ooit. De wereld is op ongekende schaal verbonden met elkaar én de kloof tussen arm en rijk groeit. En terwijl velen van ons met weemoed vasthouden aan de herinnering van een meer overzichtelijke, predigitale wereld, verdwijnt normatieve consensus als een stipje aan de horizon.

Want of die wereld voor Facebook, email, plastic soep en fake news nu daadwerkelijk beter was, is te betwijfelen. Neem maar eens een grote historische stap terugneemt -, naar tijden waarin mensenoffers, slavenhandel of de rechteloosheid van vrouwen naadloos een volstrekt acceptabel onderdeel waren ons wereldbeeld.

Maar ook kleine stapjes terug onthullen hoe rekbaar je idee kan zijn van wat leuk, goed en normaal is. Misschien gruwelde je een paar seizoenen geleden nog bij de skinny jeans voor mannen waarvan je er momenteel twee in de kast hebt liggen. Of beschouwde je vijf jaar geleden zwarte piet nog als een onschuldig volksvermaak. Wat dat betreft is weinig aan zoveel erosie onderhevig als ‘normaal’. En één van de meest intrigerende conclusies daarvan is dat je erop kunt vertrouwen dat je nu, op dit moment, dingen doet en denkt waarvan je gegarandeerd ooit het schaamrood op je kaken krijgt. En daar is voedsel geen uitzondering op.

<img src=

(in het onlangs verschenen ‘Ooit aten we dieren’ schetst antropoloog en journaliste Roanne van Voorst een wereld waarin plantaardig eten de norm is)

Niet alleen eten we de laatste eeuw radicaal anders dan daarvoor; ook onze ideeën óver eten en wie tot welk eten toegang heeft is een toverbal van symboliek, praktische omstandigheden, macht en hoop. Zo is het lang niet vanzelfsprekend wie tot welk voedsel toegang heeft; minderheden en arme mensen eten slechter. Daarbij heeft de industriële revolutie wát we eten ongekend veranderd. Hoe welvarender we werden, des te meer we onze voeding bewerkten tot de nu haast onherkenbare ‘voedselproducten’. De deegmixen, ontbijtgranen, margarines, knakworsten en frisdranken met uitgebreide ingrediëntlijsten die het Westerse dieet – en bijbehorende hart, vaat en suikerziekten – kenmerken. Dikke kans dat je overgroot oma zou de helft van de producten in de supermarkt niet eens herkennen als eten.

De moderne wereld is de afgelopen vijftig jaar namelijk met een toenemende feitelijkheid naar voedsel gaan kijken: eten als de optelsom van nutriënten. Kenmerkend voor deze benadering van voedsel – bekend als nutrionisme – is dat het ene ingrediënt goed is en de andere slecht. De afgelopen decennia zijn we volgens de Amerikaanse voedseljournalist Michael Pollan verwikkeld geweest in een series oorlogen tussen nutriënten: eiwitten tegen koolhydraten, koolhydraten tegen vezels, vetten tegen suikers, onverzadigde vetten. Het is die cultureel geïsoleerde benadering van eten die we nu nog heel normaal vinden. Eten is wetenschap geworden. ‘Welk ander dier heeft professionele hulp nodig om te bepalen wat het zou moeten eten?’, vraagt Pollan zich hardop af. Wij dus.

Dat was niet altijd zo. De eerste massale voedseltrends droegen – bijna tegengesteld aan nu – hun religieuze symboliek voorop, en de praktische feiten op een gesmoorde achtergrond. Zo heeft het Joodse en Islamitische verbod op varkensvlees vermoedelijk verband met het feit dat varkens veel water nodig hebben, wat in het Midden-Oosten niet overal voorradig was. Ook levert een varken, eenmaal geslacht, een enorme hoeveelheid vlees om te conserveren, wat lastig is in een warm klimaat. Kippen – die makkelijker mee te nemen zijn, minder water nodig hebben en zich beter in één maaltijd laten consumeren – wonnen het van varkens.

Religieuze voedselwetten kunnen extreem precies zijn, variërend van het wel mogen eten van insecten met vier armen en benen, maar niet als die benen dijen hebben die hoger zijn dan de poten (Jodendom) of een beperkt dieet voor zwangere vrouwen van ‘zwakzinnige’ dieren zoals ratten en kikkers en kleine vogels, maar alléén als die zijn gedood door de echtgenoot van de vrouw of een familielid én op voorwaarde dat ze het hele dier in zijn geheel opeet (zoals gebruikelijk bij de Orang Asli stammen in West-Maleisië ). Die regels vormen het meest bonte gezelschap van religieuze voedseltrends die je door de geschiedenis aantreft. Uiterst betekenisvol voor diegene die ze volgt, ogenschijnlijk willekeurig voor de buitenstaander. Maar nooit zonder reden. Zo kneden we als mensheid, tot op de dag van vandaag, het deeg van betekenis, insluiting en uitsluiting middels het voedsel dat we tot ons nemen.

Normaal is niet alleen bewegelijk; het heeft de neiging aan te vallen wanneer het bedreigd wordt. Toen aardappels vanuit de Nieuwe Wereld Europa inkwamen heerste het idee dat ze duivels waren, omdat ze onder de grond groeiden. Koffie en cacao werden met een soortgelijk gevaar geladen; ze zouden vrouwen ongeremd maken en de samenleving in chaos storten. Meer recente voedseltrends zoals het veganisme werden met een soortgelijke agressie ontvangen. In 2016 nog werd een veganistisch café in de hoofdstad van Georgië aangevallen door een groep rechts-extremisten die, met kettingen van worsten om hun nek – ja, echt- vlees op de borden van de argeloze bezoekers van het café gooiden.

Maar dat aardappels tamelijk onduivels blijken en veganisme inmiddels ongeveer elk hedendaags voedingsadvies kleurt, vergeten we snel. Misschien is het pijnlijk om terug te kijken naar je eigen onwetendheid. Ik schaam me nog steeds dat ik als tiener geschminkt Zwarte Piet heb gespeeld op de lokale basisschool. Misschien wordt die vergeetachtigheid ook verstrekt doordat de waan van de dag ons alweer met nieuwe vijanden voorziet: je hoeft maar te kijken naar de reacties op fruitariërs of kweekvlees om een blik te werpen in het nabije verleden. Geschiedenis smult ervan zichzelf te herhalen.

Dat maakt normaal niet alleen veranderlijk, maar ook vaak irrationeel. Tijdens een etentje vertelde ik onlangs over een advies dat ik kreeg om eens een slachthuis te bezoeken. Ik heb daar namelijk allerlei ideeën over – voornamelijk over hoe verschrikkelijk en amoreel dat is – zonder dat ik er ooit ben geweest. De suggestie om met eigen ogen te zien waar ik zo tegen ben, vond ik redelijk.

Eén van mijn vleesetende tafelgenoten gruwelde hardop bij dat idee. “Je moet daar wel tegen kunnen”, gilde ze, om te vervolgen dat zij daar niet tegenop gewassen is. Menen niet te kunnen verdragen om dieren geslacht te zien worden, maar geen probleem hebben ze te eten, is een van de sterkste hedendaagse irrationele vormen van normaal rondom voeding. NRC redacteur Derk Walters noemde vlees eten  ‘in essentie een vrij extreme vorm van cognitieve dissonantie‘.

Maar al die irrationaliteit is zó normaal, dat ik haar opmerking niet eens vreemd vond, totdat ik een dag later ineens bedacht hoe merkwaardig haar redenering was. Normaal ontleent zijn zuigkracht aan het feit dat het wordt verkocht in supermarkten, dat het is wat we leren op school en waar het beleid van de overheid op stoelt. En vaak niet zonder reden: het normaal van nu was vaak het vooruitstrevend van vroeger. Maar net zoals het afnemende  dierlijke zuivel in onze koelkasten, kent normaal een houdbaarheidsdatum die de moeite waard is te respecteren. Of je er in elk geval van te doordringen dat het per definitie al aan het bederven is.

Normaal verschuift zich dus volgens een historisch herhalend patroon. Een normbevragende en relatief kleine voorhoede vormt netwerken die grotendeels onzichtbaar zijn voor de massa en beleidmakers.  Als draden van mycelium verspreiden hun ideeën onder de culturele bodem, totdat ze ineens als paddenstoelen uit de grond schieten. De achterhoede verbaast zich er vervolgens over dat ‘ineens’ bij de Albert Heijn het vak plantaardige melk verdriedubbeld -of merkt het niet eens op. Maar er is niets plotselings aan een revolutie. De voorbereiders zijn al jaren, vaak decennia bezig.

De voorhoede – zeker op het gebied van voeding – bevindt zich momenteel op sociale platformen als Instagram en Snapchat. Vrij, razendsnel en grotendeels onopgemerkt voor iedereen boven een zekere leeftijd, paddenstoelt daar de ene naar de andere trend. Die we drie jaar later, nadat we van de aanvankelijke schrik van paarse groenten of vleesvervangende vleesplankjes zijn bekomen, teruglezen in de Allerhande. Weer een half jaar later denken we dat we zelf hebben bedacht dat alles in één kom eten leuk is.

Het voordeel van leven in een wereld waarin niet alleen iedereen een mening heeft, maar meestal ook de middelen om die te verkondigen, is dat het goede, het juiste en het gezonde steeds zichtbaarder aan inflatie onderhevig is. Verantwoordelijk voor die inflatie is de overdaad van informatie: van undercoverbeelden in slachthuizen, afbrekende ijskappen en wereldleiders die dat ontkennen, wetenschappelijke doorbraken in nieuwe eiwitproductie, de kleurrijke fruitariërs op Instagram, klimaatvluchtelingen en alle politieke rimpeleffecten die dat wereldwijd heeft. Want als er heel veel normaal is, dan is steeds minder normaal. En in die culturele plek tussen zekerheid en onzekerheid, bevindt zich de ruimte waarin iets nieuws kan ontstaan.

(de niet van echt te onderscheiden faux-zalm zoals beschreven in ‘Man. Eat. Plant.’)

De betrekkelijkheid van zo ongeveer elk eetadvies en wetenschappelijk inzicht (ik las laatst ergens dat als je het officiële voedingsadvies sinds de jaren ’50 strikt had opgevolgd je al 26 keer dood was geweest) werpt ons in toenemende mate terug op onszelf. Het is zinnig jezelf te onderwijzen over voedingadviezen en diëten, maar het is een taak geworden die je kunt uitvoeren totdat je een ons weegt.  Zoals elke vorm van overdaad je dwingt om uiteindelijk meer eigen verantwoordelijkheid te nemen, stimuleert deze tijd om je persoonlijk te verhouden naar die steeds groter wordende feitelijkheid. Maar onthoud dat jouw daden  het ondenkbare van nu zomaar het normaal van morgen kunnen maken.

(een aangepaste versie van dit essay verscheen op Bodhi)